1.1 Beleid ten aanzien van heffingen
De provincie kent in 2021 de volgende heffingen:
- Algemene heffing: Opcenten Motorrijtuigenbelasting (MRB).
- Bestemmingsheffingen: Leges, Grondwaterheffing en Nazorgheffing.
Opcenten Motorrijtuigenbelasting
De provincie heft een opslag (de zogenoemde opcenten) op de motorrijtuigenbelasting. Het Rijk stelt jaarlijks de maximale hoogte vast. Dit maximumtarief wordt jaarlijks geïndexeerd. Het maximumtarief voor 2021 bedraagt naar verwachting 116,8 opcenten. De provincie bepaalt met inachtneming hiervan zelf het tarief. Het tarief voor de opcenten kan jaarlijks worden aangepast. Met ingang van 1 januari 2021 zal het tarief voor Flevoland 81,4 opcenten bedragen. Het tarief is ten opzichte van 2020 verhoogd met 1% wegens indexering in verband met loon- en prijsontwikkelingen, overeenkomstig het Coalitieakkoord 2019-2023.
De geraamde MRB-inkomsten bedragen in 2021 totaal € 59,1 mln. en zijn gebaseerd op het aantal belastbare auto's en motoren uit het voertuigenoverzicht van 1 april 2020. De zogenoemde onbenutte belastingcapaciteit (het verschil tussen de geraamde opbrengst bij het huidige tarief en de geraamde opbrengst bij het maximaal toegestane tarief) bedraagt dan circa € 25,7 mln.
In de begroting en meerjarenraming wordt verondersteld dat er in 2021 en latere jaren geen sprake zal zijn van groei of krimp in het voertuigenbestand binnen de provincie. Voorts wordt rekenkundig uitgegaan van een jaarlijkse indexering van 1% tot en met 2023 (laatste jaar Coalitieakkoord 2019-2023). Voor 2024 is geen indexering geraamd, omdat het tarievenbeleid vanaf 2024 onderdeel zal zijn van een nieuw coalitieakkoord dat zal worden opgesteld na de Statenverkiezingen in 2023.
Leges
De provincie heft leges voor diverse diensten en producten (op basis van de Legesverordening provincie Flevoland). Bij de tariefstelling in de legesverordening zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- De leges voor vergunningen, ontheffingen en dergelijke zijn zoveel mogelijk gebaseerd op het gemiddeld tijdsbeslag dat met het verlenen hiervan is gemoeid, vermenigvuldigd met het gemiddelde uurtarief van de daarmee belaste medewerkers.
- Bij de berekening van de tarieven wordt maximaal een percentage van 100% kostendekkendheid gehanteerd, zodat de ter zake geraamde baten niet hoger zijn dan de geraamde lasten.
- De tarieven worden jaarlijks geïndexeerd (aangepast aan loon- en prijsontwikkelingen).
- Naast de indexering van de tarieven wordt er, indien dat nodig wordt geacht, aanvullend getoetst op kostendekkendheid.
De provincie heft en int de leges deels zelf en heeft hiervoor deels mandaat gegeven aan Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV), BIJ12 en de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).
Grondwaterheffing
De provincie belast het onttrekken van grondwater aan de bodem op basis van de Grondwaterheffings-verordening 2010. Deze verordening heeft de Waterwet als wettelijke grondslag. De provincie belast onttrekkingen vanaf 20.000 m³, waarvan de eerste 10.000 m³ is vrijgesteld van heffing. Het tarief is enerzijds gebaseerd op een raming van de lasten van het grondwaterbeheer op langere termijn en anderzijds op een inschatting van het volume van de jaarlijkse grondwateronttrekkingen. Sinds 1 januari 2010 bedraagt het tarief € 1,41 per 100 m³.
Voor zover de gerealiseerde opbrengst uit de grondwaterheffing afwijkt van de daaraan toerekenbare lasten, wordt het verschil toegevoegd of onttrokken aan de Voorziening grondwaterbeheer. Hiervan is in de Programmabegroting 2021 geen sprake, omdat op begrotingsbasis wordt uitgegaan dat de lasten gelijk zijn aan de opbrengsten van de grondwaterheffing. In bijlage B 'Overzicht reserves en voorzieningen' wordt het verloop van deze voorziening weergegeven.
Nazorgheffing
De provincie heeft te maken met drie afvalstortplaatsen die vallen onder het Stortbesluit, te weten: Het Friese Pad (Emmeloord), Zeeasterweg (Lelystad) en Braambergen (Almere). De provincie heeft een ‘eeuwigdurende’ nazorgplicht voor afvalstortplaatsen die zijn gesloten (afgedicht). Voor de financiering van de nazorg is het Provinciaal Fonds Nazorg Gesloten Stortplaatsen (hierna Nazorgfonds) opgericht.
De stortplaatsexploitanten zijn verantwoording voor het betalen van de nazorg, op het moment dat de stortplaatsen worden gesloten. Daarvoor betalen zij aan de provincie via een jaarlijkse nazorgheffing. Deze heffing wordt door de provincie in het Nazorgfonds gestort. Het college van GS vormt het bestuur van dit fonds (zie ook de paragraaf Verbonden partijen). Het is de bedoeling dat het fonds op het moment dat de afvalstortplaats wordt gesloten, voldoende financiële middelen heeft om eeuwigdurend het onderhoud aan de stortplaats te kunnen bekostigen. De hoogte van de nazorgheffing is afhankelijk van het benodigde doelvermogen en de beleggingsresultaten van het Nazorgfonds. Het benodigde doelvermogen wordt gebaseerd op de kosten die voortvloeien uit de door de stortplaatsexploitanten ingediende nazorgplannen, waar GS mee dienen in te stemmen. De nazorgheffing is een voorlopige heffing. Voorafgaand aan het afgeven van de sluitingsverklaring wordt de definitieve heffing opgelegd en voldaan, om zeker te stellen dat het doelvermogen is bereikt. Tot het moment van definitieve sluiting ligt het (financiële) risico dus bij de exploitant.
Het Friese Pad is een gesloten stortplaats waarvoor geen nazorgheffing meer wordt ontvangen. Voor Braambergen is inmiddels het doelvermogen bereikt en wordt geen heffing meer opgelegd. Hoewel hier geen afval meer wordt gestort is deze stortplaats, vanwege deelname aan de landelijke pilot Introductie Duurzaam Stortbeheer (IDS), nog niet gesloten. Hierdoor kan er voor deze stortplaats nog wel een eindheffing plaatsvinden.
Voor de stortplaats Zeeasterweg is nog wel sprake van een jaarlijkse nazorgheffing. Op basis van het geactualiseerde nazorgplan is het te realiseren doelvermogen € 20,6 mln. Op basis van de in 2015 vastgestelde rekenrente zou de nazorgheffing € € 274.626 bedragen. Het werkelijke rendement van het fonds is echter lager dan de rekenrente, waardoor er op het moment van sluiten niet voldoende middelen zouden zijn en er een naheffing nodig kan zijn. De haalbaarheid van de rekenrente wordt door het fonds onderzocht, maar de verwachting is dat er een lagere rekenrente vastgesteld dient te worden. Daarom is de begrote nazorgheffing ongewijzigd ten opzichte van voorgaande jaren (zie tabel 1.1.) namelijk € 0,4 mln.